
Deze uitspraak deed ik ooit naar iemand die me vertelde dat hij zijn kinderen leerde om door een rood stoplicht te rijden, dat hoorde bij de opvoeding. “Waarom?” was een logische vraag. Hij vertelde me dat hij wars was van regels, dat regels er waren om doorbroken te worden. Dat was zijn definitie van vrijheid.
“Wanneer je iets ‘tegen’ doet, ben je toch net zo onvrij?” Ik voelde dat het niet klopte. Was toen, en misschien nu ook nog niet, in staat om woorden te geven aan het gevoel dat het bij me opriep. Het ging mij om de intenties geloof ik, waarom je iets doet.
Vanochtend moest ik hier weer aan denken toen ik in het NRC de artikelen van Gabriel van den Brink (“’Wat normaal is bepaal ik zelf’ werkt niet meer”) en Anne van Wieren (“Praat met elkaar, leer elkaar kennen”) las. De hele week schieten er al gedachten en gevoelens door mijn hoofd en lijf die ik niet helemaal kan verwoorden (zie ook mijn eerdere stuk hierover: Stop het virus van wantrouwen – BeGrace Coaching voor vrouwen). Het moet ergens anders over gaan dan voor en tegen zijn, dan argumenten bedenken die bij je vooraf bepaald standpunt bedacht worden. Maar wat dan?
Vanochtend voelde ik dat het ook ‘iets met vrijheid’ te maken heeft. De vrijheid om geen mening te hebben, de vrijheid om voor een rood stoplicht te wachten, de vrijheid om compassie te hebben. En de vrijheid om te aanvaarden dat je je bedreigd en angstig voelt. Voor we het weten zijn we allemaal onvrij omdat we regels opvolgen of juist tegen regels zijn. Te makkelijk.
Gabriel van den Brink had de woorden waar ik naar zocht in zijn opiniestuk in het NRC van deze zaterdag. “Men meende (in het klassiek liberalisme, SC) dat vrijheid weldadig werkt zolang burgers gewetensvolle mensen zijn die de nodige zelfbeheersing opbrengen en de belangen van hun medeburgers in het oog houden.” Gewetensvol en met zelfbeheersing. Daar is zelfonderzoek voor nodig en het vermogen tot zelfreflectie. Waarom doe ik dingen, zeg ik dingen en besluit ik dingen? Waarom rijd ik door een rood stoplicht? Het maakt niet uit welke externe vorm van vrijheid we voor onszelf hebben bedacht, zolang deze gepaard gaat met zelfopgelegde labels en vormen is hij per definitie onvrij.
Anne van Wieren schrijft: “In tijden van voorspoed hebben mensen idealen en principes’, waarbij ze Thucydides aanhaalt. “Maar in crisistijd laten mensen klassieke deugden los.” Dat zie je bij individuele crises, bij organisaties die in crisis zijn en bij een maatschappij in crisis. Zij schrijft ook dat zondebokdenken begrijpelijk is. Het is echter te makkelijk om iedereen over een kam te scheren vindt ze.
Van Wieren en Van den Brink geven beide hun eigen draai aan bovengenoemde uitspraken. Voor mij rakelde het het concept van innerlijke vrijheid op. Een van mijn leraren zei ooit: “Als er winnaars zijn zijn er ook verliezers.” Hij heette niet Cruijff. Je creëert een tegenstelling door ergens tegen of voor te zijn, je creëert onvrijheid omdat je koste wat kost hieraan vast moet houden. Onze cultuur heeft moeite met het herzien van een mening of het ‘toegeven’ (de Engelsen hebben een veel mooier en positiever woord hiervoor: to indulge).
Waarom wil je tegenstellingen? Kijk eens dieper, naar je waarden en je moraal. En hoe verhoudt zich dat tot je mening? Neem je de vrijheid om niet meer in tegenstellingen te denken maar een voorstelling van hoe de ander denkt?
Wordt het niet tijd dat we op zoek gaan naar onze innerlijke vrijheid? Misschien wanneer je de volgende keer voor een rood stoplicht staat te wachten en ineens een hoop extra tijd hebt om over dit soort dingen na te denken.